Melig is een woord dat ik vroeger verschrikkelijk vond. Ik zal een jaar of twaalf zijn geweest toen ik het voor het eerst hoorde. Dat gebeurde via Annelies, ik weet dat zeker. Die was thuis dan och sa melig en dat vond ik maar niks. Melig, een woord uit de Tina. Een woord voor meisjes, voor wijven.
Er zijn niet veel woorden waarvan ik ontstaan en inburgering bewust heb meegemaakt, maar melig is er een van. Vet is er ook één. Dat was een jaar of wat later. Vet was helemaal nieuw toen ik een jaar of dertien was.
Dan liep je met een groepje op Nike Air Max en in Levi’s 501 over straat, op weg van nergens naar onbekend, en dan riep er weer iemand dat iets toch echt heel erg vet was. De nieuwe single van DJ Paul Elstak bijvoorbeeld.
Als ik in die tijd vet hoorde, dan dacht ik aan frituurvet. Kroketten. En die zag ik dan ook voor me. Bij de toffe associatie van vet kon ik me niks voorstellen. Maar inmiddels kun je mij gewoon tegen beppe horen zeggen dat de vakantie echt heel vet was.
De foto hierboven is ook erg vet. En wat net zo waar is: voor het maken van zo’n foto moet je in een melige bui zijn.
Het was de dag dat Janne en ik op wintersport gingen. Henk en Fetsje kwamen op bezoek en we wandelden de stad in. Bij Bigoli kochten we een broodje en dat aten we op in een waterig zonnetje.
We keken daar uit op een alternatief soort fontein. Een geheel van buizen en gootjes dat constant een kletterend geluid maakt. Daar moet je ook maar van houden.
Een paar toeristen nam een soortgelijke foto. Een flauwe grap die ik wel kon waarderen. Lekker melig. Henk, die dit jaar vijftig wordt, kon het ook waarderen, wat in zijn voordeel spreekt. Vandaar dat de foto werd gemaakt. Henk met installatie, heet-ie.
vrijdag, maart 28, 2008
Poepen, dat is gewoon niet leuk
Poepen, ik vind het maar niks. Je hebt van die dingen, daarvan krijg je na verloop van tijd steeds beter in de gaten dat je er een hekel aan hebt. De ergernis sluimerde altijd al onder oppervlakte. Je had niks in de gaten, maar hij was er.
Als zoiets dan boven komt drijven dan mag je jezelf gelukkig prijzen. Zoveel mensen sterven vroeg door een overvloed aan onderhuids borrelende ergernis. Dat kun je maar beter niet hebben. En belangrijker nog: maar weinig dingen zijn zo fijn als een lekkere ergernis.
Ik heb het bijvoorbeeld vaak als ik voor de tv zit. Dan erger ik me een hoedje, waarna Janne vraagt waarom ik dan met haar meekijk, als ik er toch niks aan vind en steeds alles afzeik wat over het beeld trekt.
Maar ze beseft dan niet dat dat nou juist het leuke is: je groen en geel ergeren. De gaten in het plot. De genepte emoties van de presentatrice. Heerlijk.
En zo heb ik dus ook een hekel aan poepen.
Toch is dat ook weer anders. Ik zit erger me niet, achter die deur op de pot. Maar ik geniet er ook niet van. Andere mensen doen dat wel. Dat weet je als je bij hun thuis naast de pot de inhoud van een gemiddelde bibliobus ziet liggen. Zulke mensen broeden eeuwig boven hun lichtverteerbare lectuur, stiekem genietend van opstijgende dampen.
Ik vind er niks aan. Poepen is een hinderlijke onderbreking, waar je ook mee bezig bent. Je leest de krant, je moet poepen. Je zit in de tuin, je moet poepen. Je neemt een eerste hap van je pistoletje ham-kaas, je moet poepen. Dat is gewoon niet leuk.
Maar het vervelendst is het altijd nog als je moet poepen, eigenlijk, maar het op dat moment niet uitkomt naar de plee te gaan. Dat had ik laatst. Er zou tussen 9.00 en 12.00 uur een monteur komen voor de cv-ketel. Het was 9.10 uur en ik dacht: ik moet poepen.
Tegelijkertijd dacht ik: ik ga nu mooi niet zitten poepen, want dan zul je net zien, ben ik net aanbeland bij fase twee, gaat de deurbel.
Dus ik wachtte. En ik wachtte. Het werd allemaal hoe langer hoe ellendiger. En die monteur, die kwam natuurlijk helemaal niet. Lekker. Zulke ervaringen maken mijn verstandhouding met poepen er niet beter op, dat spreekt.
Als zoiets dan boven komt drijven dan mag je jezelf gelukkig prijzen. Zoveel mensen sterven vroeg door een overvloed aan onderhuids borrelende ergernis. Dat kun je maar beter niet hebben. En belangrijker nog: maar weinig dingen zijn zo fijn als een lekkere ergernis.
Ik heb het bijvoorbeeld vaak als ik voor de tv zit. Dan erger ik me een hoedje, waarna Janne vraagt waarom ik dan met haar meekijk, als ik er toch niks aan vind en steeds alles afzeik wat over het beeld trekt.
Maar ze beseft dan niet dat dat nou juist het leuke is: je groen en geel ergeren. De gaten in het plot. De genepte emoties van de presentatrice. Heerlijk.
En zo heb ik dus ook een hekel aan poepen.
Toch is dat ook weer anders. Ik zit erger me niet, achter die deur op de pot. Maar ik geniet er ook niet van. Andere mensen doen dat wel. Dat weet je als je bij hun thuis naast de pot de inhoud van een gemiddelde bibliobus ziet liggen. Zulke mensen broeden eeuwig boven hun lichtverteerbare lectuur, stiekem genietend van opstijgende dampen.
Ik vind er niks aan. Poepen is een hinderlijke onderbreking, waar je ook mee bezig bent. Je leest de krant, je moet poepen. Je zit in de tuin, je moet poepen. Je neemt een eerste hap van je pistoletje ham-kaas, je moet poepen. Dat is gewoon niet leuk.
Maar het vervelendst is het altijd nog als je moet poepen, eigenlijk, maar het op dat moment niet uitkomt naar de plee te gaan. Dat had ik laatst. Er zou tussen 9.00 en 12.00 uur een monteur komen voor de cv-ketel. Het was 9.10 uur en ik dacht: ik moet poepen.
Tegelijkertijd dacht ik: ik ga nu mooi niet zitten poepen, want dan zul je net zien, ben ik net aanbeland bij fase twee, gaat de deurbel.
Dus ik wachtte. En ik wachtte. Het werd allemaal hoe langer hoe ellendiger. En die monteur, die kwam natuurlijk helemaal niet. Lekker. Zulke ervaringen maken mijn verstandhouding met poepen er niet beter op, dat spreekt.
vrijdag, maart 07, 2008
Kruipend naar je kamer in hotel Red Eagle
Het duurt niet heel lang meer, namelijk nog één nacht slapen, en dan gaan we een weekje skiën. Zes dagen lang van lift naar lift, van berghut naar berghut, van apfelstrudel naar apfelstrudel.
Meer dan bij een zonvakantie of een stedentrip ben je bij een skivakantie afhankelijk van de omstandigheden. Zonder sneeuw begin je niks. Daar komt dan nog bij: het is niet gauw goed. Je wilt natuurlijk dat er veel sneeuw ligt, maar tegelijkertijd: sneeuw komt uit wolken en die gaan zo voor de zon zitten. Dat wil je ook niet.
We waren van plan om naar een Frans appartement te gaan. Het is een Oostenrijks hotel geworden. Een last minute skireis bleek nog lastig te vinden, en dus nemen we een week lang ons intrek in hotel Red Eagle.
Dat klinkt inderdaad weinig romantisch. Red Eagle. Je denkt al gauw aan all you can eat hamburgerfestijnen, tl-buizen en rodeo nights. Maar het hotel staat toch echt in Tirol, er liggen pistes bij en voor de deur stopt een skibus. Dat moet dus ook wel weer goed komen.
Eerst kwam Sietse op de proppen met de mededeling dat zich in onze Red Eagle een disco bevindt. Dat wordt weinig slapen en kruipend naar de kamer, voorspelde hij. Goed nieuws, wij hebben de voorzieningen graag op kruipafstand.
Toen meldde Lieneke zich. Volgens haar is Kirchberg een oord waar liefhebbers van happy hardcore en Hollandse meezingers uitstekend aan hun trekken kunnen komen. Het goede nieuws stapelt zich op. Hopelijk worden de genres afwisselend in dezelfde tent gedraaid, dan hoeven Janne en ik er niet apart van elkaar op uit.
Vervolgens ging Janne eens googlen op ‘Red Eagle Kirchberg’. Het blijkt dat veel Eaglegangers niet zijn te spreken over de maaltijden in het hotel. De kipfilet smaakt er naar vis, meldt de één. Een ander klaagt dat hij moest bijbetalen voor een banaan. Helaas vermeldt hij niet of het een Chiquita betrof of een huismerkbanaan, en evenmin wat ze hem er in Kirchberg voor rekenden.
Verder melden opvallend veel bezoekers dat Red Eagle vaak overboekt is, waardoor ze hun vakantie uiteindelijk niet in hotel Red Eagle zelf hebben beleefd. Ik hoop niet dat ons dat overkomt, want ik wil de Red Eagle experience wel eens meemaken. En mochten we niet terugkomen: we houden van jullie, stem met je hart en eet twee stuks fruit per dag. Minstens.
Meer dan bij een zonvakantie of een stedentrip ben je bij een skivakantie afhankelijk van de omstandigheden. Zonder sneeuw begin je niks. Daar komt dan nog bij: het is niet gauw goed. Je wilt natuurlijk dat er veel sneeuw ligt, maar tegelijkertijd: sneeuw komt uit wolken en die gaan zo voor de zon zitten. Dat wil je ook niet.
We waren van plan om naar een Frans appartement te gaan. Het is een Oostenrijks hotel geworden. Een last minute skireis bleek nog lastig te vinden, en dus nemen we een week lang ons intrek in hotel Red Eagle.
Dat klinkt inderdaad weinig romantisch. Red Eagle. Je denkt al gauw aan all you can eat hamburgerfestijnen, tl-buizen en rodeo nights. Maar het hotel staat toch echt in Tirol, er liggen pistes bij en voor de deur stopt een skibus. Dat moet dus ook wel weer goed komen.
Eerst kwam Sietse op de proppen met de mededeling dat zich in onze Red Eagle een disco bevindt. Dat wordt weinig slapen en kruipend naar de kamer, voorspelde hij. Goed nieuws, wij hebben de voorzieningen graag op kruipafstand.
Toen meldde Lieneke zich. Volgens haar is Kirchberg een oord waar liefhebbers van happy hardcore en Hollandse meezingers uitstekend aan hun trekken kunnen komen. Het goede nieuws stapelt zich op. Hopelijk worden de genres afwisselend in dezelfde tent gedraaid, dan hoeven Janne en ik er niet apart van elkaar op uit.
Vervolgens ging Janne eens googlen op ‘Red Eagle Kirchberg’. Het blijkt dat veel Eaglegangers niet zijn te spreken over de maaltijden in het hotel. De kipfilet smaakt er naar vis, meldt de één. Een ander klaagt dat hij moest bijbetalen voor een banaan. Helaas vermeldt hij niet of het een Chiquita betrof of een huismerkbanaan, en evenmin wat ze hem er in Kirchberg voor rekenden.
Verder melden opvallend veel bezoekers dat Red Eagle vaak overboekt is, waardoor ze hun vakantie uiteindelijk niet in hotel Red Eagle zelf hebben beleefd. Ik hoop niet dat ons dat overkomt, want ik wil de Red Eagle experience wel eens meemaken. En mochten we niet terugkomen: we houden van jullie, stem met je hart en eet twee stuks fruit per dag. Minstens.
Sint Piter, rozenbottels en een oude Escort
Sint Piterdei, dan grienet de wei, dan bakt mem stro, dan keallet de ko, dan leit de hin, dan hat de húsman it nei syn sin. Kijk, dat is klare taal. Schrijver van het liedje Eeltsje Halbertsma bedoelde maar: Sint Piter rockt de kasba.
Het is alweer een tijdje terug dat de beste man cadeaus bracht (voor mij geen sokken, dus ik mag niet mokken), maar Zijn bezoek kan ik fansels niet zomaar voorbij laten gaan. Dus bij deze.
Volgens mij behoor ik tot één van de laatste generaties die Sint Piter op het ijs heeft zien aankomen. Normaal gesproken komt ie altijd met de rondvaartboot van Van der Zweep. Die vaart dan van de opstapplaats naar de kade, een afstand van een paar honderd meter. Daarna gaat Piter op een paard zitten, dat voor hem de vijftig meter naar het dorpsplein overbrugt. Daar vertelt ie dan aan de verzamelde menigte hoe blij hij is dat hij de tocht naar Grou weer heeft volbracht.
Maar goed, vroeger, als er ijs lag en het was dik genoeg, dan kwam de goedheiligman met de belslide naar Grou. En ik heb dat een keer meegemaakt. Stonden we met het hele dorp op een ijslaag van een halve meter te wachten tot de Sint aan kwam glijden op zijn slee, met een stuk of wat Fryske hynders ervoor.
En altijd als het dorp nog stond te wachten, zat Zwarte Piet, toen nog gespeeld door Addie, wild zwaaiend op de spits van de kerk. Of op een andere plaats die hoog en zichtbaar was. Dat was altijd mooi, want Addie was een echte Piet. Hoe hachelijk zijn voorstelling feitelijk ook was, hij bleef maar enthousiast zwaaien.
Dat jaar sjokte ik niet achter Sint Piter aan naar het dorpsplein. Ik bleef achter op het ijs met Jelle, die vroeger bij mij in de klas zat, maar later niet meer, omdat ie niet zo slim was en daardoor een keer niet overging. Destijds woonde hij ook alweer een tijdje in Bolsward, als ik me niet vergis, dus het maakt sowieso niet uit.
In groep 3 trouwens, toen ik nog wel bij Jelle in de klas zat, had Jelle altijd een enorme bril op. Daar keek hij dan niet al te snugger achter vandaan de wereld in. Ook had hij steevast een enorme bel snot uit een neusgat hangen. Jelle snottebelle was het dan, want kinderen zijn inventief.
Iedere maandag vertelden we in de kring over ons weekend. Ik vertelde steevast dat ik van vrijdagmiddag tot zondagavond was wezen voetballen, Jelle vertelde altijd dat zijn vader hun auto total loss had gereden, en dat die oude Ford Escort waarin hij rondreed in feite gloednieuw was. Ik geloof niet dat iemand er ooit wat van zei.
Van rozenbottelzaadjes werd vroeger altijd gezegd dat die dingen ontzettend gingen jeuken. Ik wist nooit of dat echt zo was, maar het was wel behoorlijk stoer om oorlogen uit te vechten met die dingen. Voor je ze naar de vijand gooide, scheurde je ze even open, hopend dat de zich verspreidende zaadjes grote schade aan zouden richten achter de linies. Rozenbottels waren de daisy cutters van mijn jeugd.
Hoe dan ook, dankzij Jelle weet ik dat die zaadjes inderdaad ontzettend jeuken. Hij wreef ze, nadat ie was blijven zitten en bij haar in de klas terecht was gekomen, een keer bij Annelies in haar nek. Samen met meester Wim heeft ze een middag zitten spoelen en wrijven, en toen jeukte het nog.
Daar dacht ik zomaar aan toen ik dacht aan de aankomst van Sint Piter, die ik dit jaar heb gemist. We hebben daar op het ijs nog wat sneeuwballen staan gooien, en toen ben ik waarschijnlijk naar de bakkerij van ome Rein en tante Jopie gegaan, want daar was meestal gezelligheid en altijd lekkers.
Het is alweer een tijdje terug dat de beste man cadeaus bracht (voor mij geen sokken, dus ik mag niet mokken), maar Zijn bezoek kan ik fansels niet zomaar voorbij laten gaan. Dus bij deze.
Volgens mij behoor ik tot één van de laatste generaties die Sint Piter op het ijs heeft zien aankomen. Normaal gesproken komt ie altijd met de rondvaartboot van Van der Zweep. Die vaart dan van de opstapplaats naar de kade, een afstand van een paar honderd meter. Daarna gaat Piter op een paard zitten, dat voor hem de vijftig meter naar het dorpsplein overbrugt. Daar vertelt ie dan aan de verzamelde menigte hoe blij hij is dat hij de tocht naar Grou weer heeft volbracht.
Maar goed, vroeger, als er ijs lag en het was dik genoeg, dan kwam de goedheiligman met de belslide naar Grou. En ik heb dat een keer meegemaakt. Stonden we met het hele dorp op een ijslaag van een halve meter te wachten tot de Sint aan kwam glijden op zijn slee, met een stuk of wat Fryske hynders ervoor.
En altijd als het dorp nog stond te wachten, zat Zwarte Piet, toen nog gespeeld door Addie, wild zwaaiend op de spits van de kerk. Of op een andere plaats die hoog en zichtbaar was. Dat was altijd mooi, want Addie was een echte Piet. Hoe hachelijk zijn voorstelling feitelijk ook was, hij bleef maar enthousiast zwaaien.
Dat jaar sjokte ik niet achter Sint Piter aan naar het dorpsplein. Ik bleef achter op het ijs met Jelle, die vroeger bij mij in de klas zat, maar later niet meer, omdat ie niet zo slim was en daardoor een keer niet overging. Destijds woonde hij ook alweer een tijdje in Bolsward, als ik me niet vergis, dus het maakt sowieso niet uit.
In groep 3 trouwens, toen ik nog wel bij Jelle in de klas zat, had Jelle altijd een enorme bril op. Daar keek hij dan niet al te snugger achter vandaan de wereld in. Ook had hij steevast een enorme bel snot uit een neusgat hangen. Jelle snottebelle was het dan, want kinderen zijn inventief.
Iedere maandag vertelden we in de kring over ons weekend. Ik vertelde steevast dat ik van vrijdagmiddag tot zondagavond was wezen voetballen, Jelle vertelde altijd dat zijn vader hun auto total loss had gereden, en dat die oude Ford Escort waarin hij rondreed in feite gloednieuw was. Ik geloof niet dat iemand er ooit wat van zei.
Van rozenbottelzaadjes werd vroeger altijd gezegd dat die dingen ontzettend gingen jeuken. Ik wist nooit of dat echt zo was, maar het was wel behoorlijk stoer om oorlogen uit te vechten met die dingen. Voor je ze naar de vijand gooide, scheurde je ze even open, hopend dat de zich verspreidende zaadjes grote schade aan zouden richten achter de linies. Rozenbottels waren de daisy cutters van mijn jeugd.
Hoe dan ook, dankzij Jelle weet ik dat die zaadjes inderdaad ontzettend jeuken. Hij wreef ze, nadat ie was blijven zitten en bij haar in de klas terecht was gekomen, een keer bij Annelies in haar nek. Samen met meester Wim heeft ze een middag zitten spoelen en wrijven, en toen jeukte het nog.
Daar dacht ik zomaar aan toen ik dacht aan de aankomst van Sint Piter, die ik dit jaar heb gemist. We hebben daar op het ijs nog wat sneeuwballen staan gooien, en toen ben ik waarschijnlijk naar de bakkerij van ome Rein en tante Jopie gegaan, want daar was meestal gezelligheid en altijd lekkers.
donderdag, maart 06, 2008
De meisjes in gesprek trimmen
Als na twintig jaar stopt met voetballen heb je ineens veel meer vrije tijd, dat is zeker waar. Zeeën van tijd die je kunt vullen met televisiekijken, op de bank zitten, op de bank zitten televisie kijken, en eten. En ja, ik weet dat je bij voetbal ook op de bank kunt zitten.
Bottom line is dat voetballen over het algemeen beter voor je conditie is dan bankhangen. En zo kon het gebeuren dat ik de edele hardloopsport heb opgepakt. Een paar keer per week – is de bedoeling – loop ik me het leplazerus over de Utrechtse straten.
Ik schaam me daar helemaal niet voor, waarom zou ik ook. Maar als ik het aan iemand anders vertel dan voel ik me toch altijd een beetje ongemakkelijk. Want hoe noem je dat nou eigenlijk, die bezigheid?
Volgens mij ben ik opgegroeid met de term ‘trimmen’. Mijn eigenste heit ging namelijk altijd ‘trimmen’. Maar je hebt ook mensen die gaan ‘joggen’. Ik houd het de laatste tijd maar gewoon op hardlopen. Dat is uiteindelijk ook wat het is.
In Grou ging ik voorheen ook wel eens hardlopen en dan trok ik de wijde wereld in. Het dorp was je zo uit, en dan liep je langs weilanden en log kijkende koeien. In Utrecht kan ik ervoor kiezen de wijde wereld in te gaan, ook langs weilanden, maar liever loop ik door de stad.
Hoe vaker ik loop, hoe makkelijker dezelfde afstand me afgaat, hoe verder ik moet lopen om mijn conditie te verbeteren. Dat is een probleem. Want ik wil een goede conditie, maar ik heb weinig zin om een paar keer in de week een paar uren kwijt te zijn met hardlopen omdat mijn conditie nu eenmaal zo goed is.
Maar goed, dat is van later zorg. Zo hard loop ik nou ook weer niet van stapel.
Het liefst loop ik op doordeweekse namiddagen. Dan kom je allemaal forenzen tegen. De hele stad verplaatst zich. Mensen fietsen benen haasten zich over de straten en ik laveer er zo’n beetje tussendoor.
’s Avonds laat hardlopen is ook leuk. Er openbaart zich dan altijd een interessant fenomeen. Alle meisjes die ik in het donker passeer, zijn telefonisch in gesprek. Nu weet ik dat meisjes veel bellen, maar een score van bijna honderd procent bellende meisjes op de fiets kan niet kloppen.
Het moet frustrerend zijn voor al die meisjes. In Utrecht stikt het van de trimmers, joggers en hardlopers. Hele horden kom je er tegen in de stad. En iedere keer weer moeten die meisjes hun telefoon uit hun tas of jas vissen en een gesprek neppen. Zo kom je aan bellen niet meer toe.
Bottom line is dat voetballen over het algemeen beter voor je conditie is dan bankhangen. En zo kon het gebeuren dat ik de edele hardloopsport heb opgepakt. Een paar keer per week – is de bedoeling – loop ik me het leplazerus over de Utrechtse straten.
Ik schaam me daar helemaal niet voor, waarom zou ik ook. Maar als ik het aan iemand anders vertel dan voel ik me toch altijd een beetje ongemakkelijk. Want hoe noem je dat nou eigenlijk, die bezigheid?
Volgens mij ben ik opgegroeid met de term ‘trimmen’. Mijn eigenste heit ging namelijk altijd ‘trimmen’. Maar je hebt ook mensen die gaan ‘joggen’. Ik houd het de laatste tijd maar gewoon op hardlopen. Dat is uiteindelijk ook wat het is.
In Grou ging ik voorheen ook wel eens hardlopen en dan trok ik de wijde wereld in. Het dorp was je zo uit, en dan liep je langs weilanden en log kijkende koeien. In Utrecht kan ik ervoor kiezen de wijde wereld in te gaan, ook langs weilanden, maar liever loop ik door de stad.
Hoe vaker ik loop, hoe makkelijker dezelfde afstand me afgaat, hoe verder ik moet lopen om mijn conditie te verbeteren. Dat is een probleem. Want ik wil een goede conditie, maar ik heb weinig zin om een paar keer in de week een paar uren kwijt te zijn met hardlopen omdat mijn conditie nu eenmaal zo goed is.
Maar goed, dat is van later zorg. Zo hard loop ik nou ook weer niet van stapel.
Het liefst loop ik op doordeweekse namiddagen. Dan kom je allemaal forenzen tegen. De hele stad verplaatst zich. Mensen fietsen benen haasten zich over de straten en ik laveer er zo’n beetje tussendoor.
’s Avonds laat hardlopen is ook leuk. Er openbaart zich dan altijd een interessant fenomeen. Alle meisjes die ik in het donker passeer, zijn telefonisch in gesprek. Nu weet ik dat meisjes veel bellen, maar een score van bijna honderd procent bellende meisjes op de fiets kan niet kloppen.
Het moet frustrerend zijn voor al die meisjes. In Utrecht stikt het van de trimmers, joggers en hardlopers. Hele horden kom je er tegen in de stad. En iedere keer weer moeten die meisjes hun telefoon uit hun tas of jas vissen en een gesprek neppen. Zo kom je aan bellen niet meer toe.
Abonneren op:
Posts (Atom)