De gelukkigste man op aarde, zo voelde ik mij van de week, toen ik met een glimlach terugpeddelde van een bezoek aan de tandarts.
Even tevoren zat ik nog peentjes te zweten in de wachtkamer, me een voorstelling te maken van het ondraaglijke leed dat mij straks in die stoel zou worden aangedaan.
Wat is dat toch met tandartsen, dat zoveel mensen er zo ontzettend tegenop kijken, doodsangsten doorstaan in wachtkamer en behandelstoel, of gewoon maar nooit gaan?
Een belangrijke reden is natuurlijk dat heel veel mensen een gebit van niks hebben. Of je nou kijkt naar het vragenuurtje in de Tweede Kamer, er op let in de trein of een rondje maakt door de stad, overal duiken schots en scheve mensen op. Als rieten schuttingen na een stevige novemberstorm steken hun tanden uit het tandvlees, als ze geluk hebben allemaal in min of meer dezelfde richting.
Het is niet vreemd dat deze gebitsbeperkten in het vooruitzicht van grote ingrepen en kleine correcties de tandartsstoel mijden.
Maar mijn gebit is gezond. Toch maak ook ik me ongerust, vooral in de wachtkamer, als het niet meer zo moeilijk is mezelf in De Stoel voor te stellen. Je zit daar, naast je ligt een oude Libelle op een pallet Donald Ducks uit 1989, vanachter de deuren klinkt gesis, geslurp en bezwerend gemompel, en je denkt aan de barbaarse plannen die de beulen daar speciaal voor jou smeden.
De angst komt natuurlijk vooral door het werkgebied van tandartsen. Een gebit is als een vrouw: één en al gevoel. Een tandarts kan daarom nog zo bekwaam zijn, de vrees dat hij per ongeluk even een zenuw aantikt, al is het maar een nanoseconde, weegt met gemak op tegen al het vertrouwen dat je in hem hebt.
Daar komen de omstandigheden dan nog bij: terwijl arts en assistente in je gebit zitten te wroeten en frunniken en punniken aan je tanden, lig jij weerloos als een verlamd konijntje in die stoel. Zenuwachtig wiebelen met je voeten (wiebelen, wiebelen) is alles wat je kunt doen.
Het felle licht van de lamp, het kapje voor de tandartsmond en twee of drie apparaten tussen je kaken maken het er allemaal ook niet prettiger op.
En nu ik er zo over nadenk, wat ook niet helpt, is het plateau. Het plateau is dat tafeltje waar overheen de tandarts je bij binnenkomst zijn hand reikt. Automatisch wordt je blik getrokken richting zijn imposante wapenarsenaal. Boor, klauwhamer, diverse klemmen, graafmachines, het ziet er allemaal even onheilspellend uit.
Uiteindelijk bleef mijn verblijf in De Stoel van de week beperkt tot anderhalve minuut tandsteen verwijderen met een miniatuurslijptol. Dat was nog te overzien.
woensdag, januari 30, 2008
Chuck can sneeze with his eyes open
Chuck Norris, dat is me er eentje. Eind jaren vijftig, midden in de Koude Oorlog, werd Chuck door de Amerikaanse luchtmacht in Zuid-Korea gestationeerd. Chuck kwam daar in aanraking met Oosterse vechtsporten, bekwaamde zich erin, en kon zodoende decennia later opduiken als vechtkoning in schop- en slafilms als The Wrecking Crew en Good Guys Wear Black.
Daarnaast kennen we Chuck Norris natuurlijk van de hilarische komedie Top Dog, waarin Chuck schittert als zachtaardige politieman, die op humoristische wijze wordt bijgestaan door de hond uit de titel. Over cinematografische hoogtepunten gesproken.
Door deze bezigheden is Chuck Norris – vergeet trouwens ook Walker, Texas Ranger niet! – pure camp geworden. Onder studenten staat hij op hetzelfde niveau als Britney Spears en Paris Hilton: ze lachen zich een ongeluk. Sites als Chuck Norris Facts.com zijn het gevolg. De site verzamelt ‘feiten’ over Chuck, zoals:
- Crop circles are Chuck Norris’ way of telling the world that sometimes corn needs to lie down.
- The opening scene of the movie Saving Private Ryan is loosely based on games of dodgeball Chuck Norris played in seconde grade.
- In an everage living room there are 1242 objects Chuck Norris could use to kill you, including the room itself.
Het zijn deze feiten die mijn beeld van Chuck Norris bepaalden, maar waarvan ik dus ook dacht dat ze vooral werden gecultiveerd in studentenhuizen. Nou, mooi niet dus. De ‘feiten’ over Chuck Norris spelen gewoon ook een rol in de race naar het Witte Huis.
Chuck is namelijk als aanhanger van Mike Huckabee, baptistisch predikant en Republikeins kandidaat voor the Presidency of the United States of America, in één van zijn tv-spotjes verschenen. Daarin komen Chuck en ‘Huck’ met een aantal ChuckHuckFacts.
Goed bedacht van die rechtsreligieuze conservatieven, dat zeker. Chuck meldt bijvoorbeeld dat Mike Huckabee a lifelong hunter is, die daarom geschikt is om de burgerrechten te beschermen. Huckabee verklapt daarna dat er geen kin schuilgaat achter de baard van Chuck: only another fist.
Als mens, man, Europeaan, student, Nederlander, Fries, Utrechter en liefhebber van chocola vind ik die Amerikanen natuurlijk sowieso een raar volk, maar dat Chuck het verschil moet maken in de race om het Witte Huis, dat is me toch ook wel wat.
Daarnaast kennen we Chuck Norris natuurlijk van de hilarische komedie Top Dog, waarin Chuck schittert als zachtaardige politieman, die op humoristische wijze wordt bijgestaan door de hond uit de titel. Over cinematografische hoogtepunten gesproken.
Door deze bezigheden is Chuck Norris – vergeet trouwens ook Walker, Texas Ranger niet! – pure camp geworden. Onder studenten staat hij op hetzelfde niveau als Britney Spears en Paris Hilton: ze lachen zich een ongeluk. Sites als Chuck Norris Facts.com zijn het gevolg. De site verzamelt ‘feiten’ over Chuck, zoals:
- Crop circles are Chuck Norris’ way of telling the world that sometimes corn needs to lie down.
- The opening scene of the movie Saving Private Ryan is loosely based on games of dodgeball Chuck Norris played in seconde grade.
- In an everage living room there are 1242 objects Chuck Norris could use to kill you, including the room itself.
Het zijn deze feiten die mijn beeld van Chuck Norris bepaalden, maar waarvan ik dus ook dacht dat ze vooral werden gecultiveerd in studentenhuizen. Nou, mooi niet dus. De ‘feiten’ over Chuck Norris spelen gewoon ook een rol in de race naar het Witte Huis.
Chuck is namelijk als aanhanger van Mike Huckabee, baptistisch predikant en Republikeins kandidaat voor the Presidency of the United States of America, in één van zijn tv-spotjes verschenen. Daarin komen Chuck en ‘Huck’ met een aantal ChuckHuckFacts.
Goed bedacht van die rechtsreligieuze conservatieven, dat zeker. Chuck meldt bijvoorbeeld dat Mike Huckabee a lifelong hunter is, die daarom geschikt is om de burgerrechten te beschermen. Huckabee verklapt daarna dat er geen kin schuilgaat achter de baard van Chuck: only another fist.
Als mens, man, Europeaan, student, Nederlander, Fries, Utrechter en liefhebber van chocola vind ik die Amerikanen natuurlijk sowieso een raar volk, maar dat Chuck het verschil moet maken in de race om het Witte Huis, dat is me toch ook wel wat.
vrijdag, januari 25, 2008
Float like a butterfly, sting like a bee
Ik had het er deze week gelijk mee gehad. Jo-Wilfried Tsonga sloeg twee ballen in de kwartfinale van de Australian Open en de Eurosport-commentator repte van ‘de Muhammad Ali van het tennis’.
Daar gaan we, dacht ik. Eén neger op de baan en die hele witte tennisgoegemeente is in rep en roer. Tennisfans kijken naar negers zoals gewone mensen naar gorilla’s kijken. Als de neger dan ook nog wint, dan is ie meteen ‘de Muhammad Ali van het tennis.’
De commentator vond het geen probleem mijn vermoedens over zijn koloniale wereldbeeld te bevestigen. Tsonga noemde hij ‘een tropische verrassing’ die er volgens hem ‘massief’ uitzag, terwijl tennissers tegenwoordig stuk voor stuk spierbundels zijn.
Ook was hij erg onder de indruk van de service van de 22-jarige Fransman, ook al was die niet altijd even hard. Want ja, iemand uit de binnenlanden van Afrika bezit natuurlijk ontzettend veel oerkracht. Kijk eens wat een dreun!, riep de commentator.
Ik zat me daar al met al behoorlijk over op te winden, totdat ik erachter kwam dat ik het mis had. Jo-Wilfried Tsonga is namelijk inderdaad ‘de Muhammad Ali van het tennis’.
Het gaat niet alleen om de uiterlijke kenmerken, die aardig overeenkomen, maar vooral ook om de uitstraling van Tsonga. Dat expressieve, dat energieke. Float like a butterfly, sting like a bee, citeerde de NOS-verslaggever Muhammad Ali, en hij had gelijk, want zo tennist Tsonga.
Tsonga is fris als Ali was, en zoals Ali heel boos kon kijken als hij zich concentreerde, zo kan Tsonga dat ook. Na zo’n blik, die op een vreemde manier vertedert, shuffelde Ali er een hoek uit; Tsonga tovert de bal tegen de baseline.
En hoe vaak zie je een sporter nou ontspannen lachen na een geslaagde actie? ‘De GOAT deed het, en Tsonga doet het ook. Slaat een toverbal en lacht zich een kriek.
Ik heb Jo-Wilfried Tsonga nog nooit horen praten. Ja, tijdens de halve finale, toen hij de scheids meldde dat ie even naar de plee moest. Het zou mooi zijn als hij net zo sprak als Ali, die zich even ongecompliceerd, snel en positief uitte als hij in het leven stond: It's just a job. Grass grows, birds fly, waves pound the sand. I beat people up.
Zondagochtend speelt Tsonga de finale van de Australian Open. Daar treft ‘de Muhammad Ali van het tennis’ helaas niet ‘de GOAT van het tennis’. Roger Federer liet zich in de halve finale oprollen door Novak Djokovic, een Serviër die op de baan niet lacht en niet danst als een vlinder, maar wel steekt als een bij.
Daar gaan we, dacht ik. Eén neger op de baan en die hele witte tennisgoegemeente is in rep en roer. Tennisfans kijken naar negers zoals gewone mensen naar gorilla’s kijken. Als de neger dan ook nog wint, dan is ie meteen ‘de Muhammad Ali van het tennis.’
De commentator vond het geen probleem mijn vermoedens over zijn koloniale wereldbeeld te bevestigen. Tsonga noemde hij ‘een tropische verrassing’ die er volgens hem ‘massief’ uitzag, terwijl tennissers tegenwoordig stuk voor stuk spierbundels zijn.
Ook was hij erg onder de indruk van de service van de 22-jarige Fransman, ook al was die niet altijd even hard. Want ja, iemand uit de binnenlanden van Afrika bezit natuurlijk ontzettend veel oerkracht. Kijk eens wat een dreun!, riep de commentator.
Ik zat me daar al met al behoorlijk over op te winden, totdat ik erachter kwam dat ik het mis had. Jo-Wilfried Tsonga is namelijk inderdaad ‘de Muhammad Ali van het tennis’.
Het gaat niet alleen om de uiterlijke kenmerken, die aardig overeenkomen, maar vooral ook om de uitstraling van Tsonga. Dat expressieve, dat energieke. Float like a butterfly, sting like a bee, citeerde de NOS-verslaggever Muhammad Ali, en hij had gelijk, want zo tennist Tsonga.
Tsonga is fris als Ali was, en zoals Ali heel boos kon kijken als hij zich concentreerde, zo kan Tsonga dat ook. Na zo’n blik, die op een vreemde manier vertedert, shuffelde Ali er een hoek uit; Tsonga tovert de bal tegen de baseline.
En hoe vaak zie je een sporter nou ontspannen lachen na een geslaagde actie? ‘De GOAT deed het, en Tsonga doet het ook. Slaat een toverbal en lacht zich een kriek.
Ik heb Jo-Wilfried Tsonga nog nooit horen praten. Ja, tijdens de halve finale, toen hij de scheids meldde dat ie even naar de plee moest. Het zou mooi zijn als hij net zo sprak als Ali, die zich even ongecompliceerd, snel en positief uitte als hij in het leven stond: It's just a job. Grass grows, birds fly, waves pound the sand. I beat people up.
Zondagochtend speelt Tsonga de finale van de Australian Open. Daar treft ‘de Muhammad Ali van het tennis’ helaas niet ‘de GOAT van het tennis’. Roger Federer liet zich in de halve finale oprollen door Novak Djokovic, een Serviër die op de baan niet lacht en niet danst als een vlinder, maar wel steekt als een bij.
Mijn grote vriend Popo
Goed, ik had dus een pukkel. En laat me één ding duidelijk maken: het was niet zomaar een pukkel. Oh nee.
Mijn prachtige Oxford Advanced Learner’s Dictionary zegt dat connotatie staat voor ‘an idea suggested by a word in addition to its main meaning’, en vanuit die wetenschap is het wellicht verstandig mijn pukkel Popocatepetl te noemen, u weet wel, die vulkaan.
Mijn pukkel is inmiddels niet meer actief, maar hij had evenals zijn lavaspuwende naamgenoot steile flanken en een borrelende, kokende, ja kolkende krater aan de top.
Dat klinkt allemaal nogal onsmakelijk inderdaad, maar zo was het nou eenmaal, in de geschiedenis die mijn pukkel is. Het ding zat daar, je zag hem zitten, je voelde hem rommelen, wist dat hij kon gaan uitbarsten, maar kon geen kant op. Onderaan de helling ging het leven gewoon door.
Ik zat er best wel mee, met die pukkel van me. Buiten kon ik me zo niet vertonen. Ik zou worden nagestaard en nagewezen, tot de door bezorgde burgers gealarmeerde milieupolitie met in quarantaine zou plaatsen. Zoveel had ik nou ook weer niet over voor een schepje frisse lucht.
Maar terwijl Popocatepetl stevig doorborrelde en niet alleen mijn bovenlaag maar ook mijn atmosfeer steeds verder aantastte, kwam het moment dat ik voor een afspraak de deur uit moest. De situatie overpeinzend bedacht ik me, gezeten tegen de noordflank, ineens een levensles: van je zwakte moet je je kracht maken!
Dat hoor je wel eens zeggen. Wend je zwakke punt zo aan, dat je er garen bij spint. Sommigen zijn er heel bedreven in. Neem Rita Verdonk, die haar onvermogen een gecompliceerde zin te formuleren verkoopt als rechtdoorzee, of Jochem Myjer, die bijna het tv-moment van 2007 werd omdat hij een paar versnellingen hoger kan dan over het algemeen wordt gewaardeerd. Of neem alle darters.
Dat moest ik dus ook doen, voor mijn afspraak, zorgen dat Popo mijn kracht werd. Geen sinecure, kan ik vertellen. Gelukkig bleek de mission impossible ook een mission unnecessary.
Want zoals dat met die dingen gaat, was Popo in mijn beleving groter geworden dan in werkelijkheid. Ik kon gewoon door de deur en over straat, en de afspraak verliep geruisloos. Het woord werd niet tot Poco gericht.
Mijn prachtige Oxford Advanced Learner’s Dictionary zegt dat connotatie staat voor ‘an idea suggested by a word in addition to its main meaning’, en vanuit die wetenschap is het wellicht verstandig mijn pukkel Popocatepetl te noemen, u weet wel, die vulkaan.
Mijn pukkel is inmiddels niet meer actief, maar hij had evenals zijn lavaspuwende naamgenoot steile flanken en een borrelende, kokende, ja kolkende krater aan de top.
Dat klinkt allemaal nogal onsmakelijk inderdaad, maar zo was het nou eenmaal, in de geschiedenis die mijn pukkel is. Het ding zat daar, je zag hem zitten, je voelde hem rommelen, wist dat hij kon gaan uitbarsten, maar kon geen kant op. Onderaan de helling ging het leven gewoon door.
Ik zat er best wel mee, met die pukkel van me. Buiten kon ik me zo niet vertonen. Ik zou worden nagestaard en nagewezen, tot de door bezorgde burgers gealarmeerde milieupolitie met in quarantaine zou plaatsen. Zoveel had ik nou ook weer niet over voor een schepje frisse lucht.
Maar terwijl Popocatepetl stevig doorborrelde en niet alleen mijn bovenlaag maar ook mijn atmosfeer steeds verder aantastte, kwam het moment dat ik voor een afspraak de deur uit moest. De situatie overpeinzend bedacht ik me, gezeten tegen de noordflank, ineens een levensles: van je zwakte moet je je kracht maken!
Dat hoor je wel eens zeggen. Wend je zwakke punt zo aan, dat je er garen bij spint. Sommigen zijn er heel bedreven in. Neem Rita Verdonk, die haar onvermogen een gecompliceerde zin te formuleren verkoopt als rechtdoorzee, of Jochem Myjer, die bijna het tv-moment van 2007 werd omdat hij een paar versnellingen hoger kan dan over het algemeen wordt gewaardeerd. Of neem alle darters.
Dat moest ik dus ook doen, voor mijn afspraak, zorgen dat Popo mijn kracht werd. Geen sinecure, kan ik vertellen. Gelukkig bleek de mission impossible ook een mission unnecessary.
Want zoals dat met die dingen gaat, was Popo in mijn beleving groter geworden dan in werkelijkheid. Ik kon gewoon door de deur en over straat, en de afspraak verliep geruisloos. Het woord werd niet tot Poco gericht.
vrijdag, januari 11, 2008
Snor in de bus
Behalve de scheiding in zijn haar was zijn snorretje misschien wel het belangrijkste uiterlijke kenmerk van Adolf Hitler. Dat kleine, vierkante plukje op de dictatoriale bovenlip, slecht tot in de haarvaten, dat sinds zeven decennia symbool staat voor oneindig leed.
Het is een krachtig beeldmerk, dat zeker. Had Hitler nu de macht gehad dan hadden zijn marketingdeskundigen er wel raad mee geweten. Keken we overal tegen enorme witte billboards aan, met in het midden natuurlijk dat donkere blokje.
Het snorretje van Hitler is een soort swoosh. Maar waar het beeldmerk van Nike staat voor Schwung en vrije tijd in een vrije maatschappij (voor het gemak laat ik de omstandigheden in de Guatemalteekse Nike-fabrieken even voor wat ze zijn), staat het plukje van Hitler voor dood en verderf.
Op zich mogen we ons nog gelukkig prijzen dat Hitler een Duitser was en geen Fransoos. Nu had hij tenminste een lelijke Schnurrbart, terwijl we het anders hadden moeten hebben over une petite moustache. Dat was toch iets te schattig geweest.
Maar goed, dankzij Hitler is het bloksnorretje danig uit de gratie. Je ziet er niemand meer mee. Daarom viel het meteen zo op toen vandaag een man met een Hitlersnor de stadsbus instapte. Het was een echte, de man wekte meteen een onbetrouwbare indruk. Daar stond tegenover dat het borsteltje al een beetje grijs kleurde. Dat compenseerde.
Natuurlijk was het maar gewoon een man met een snor in de bus, maar toch was het fascinerend. Hij stond daar nu wel rustig, die man, maar wie weet wat er ging gebeuren als zijn snor het weer eens in zijn bol kreeg.
Na een paar haltes stapte de snor uit. Auf wiedersehen, had ik kunnen zeggen, maar ik zei niks. Ik keek naar buiten, waar de regen het lelijke snorretje donker kleurde.
Het is een krachtig beeldmerk, dat zeker. Had Hitler nu de macht gehad dan hadden zijn marketingdeskundigen er wel raad mee geweten. Keken we overal tegen enorme witte billboards aan, met in het midden natuurlijk dat donkere blokje.
Het snorretje van Hitler is een soort swoosh. Maar waar het beeldmerk van Nike staat voor Schwung en vrije tijd in een vrije maatschappij (voor het gemak laat ik de omstandigheden in de Guatemalteekse Nike-fabrieken even voor wat ze zijn), staat het plukje van Hitler voor dood en verderf.
Op zich mogen we ons nog gelukkig prijzen dat Hitler een Duitser was en geen Fransoos. Nu had hij tenminste een lelijke Schnurrbart, terwijl we het anders hadden moeten hebben over une petite moustache. Dat was toch iets te schattig geweest.
Maar goed, dankzij Hitler is het bloksnorretje danig uit de gratie. Je ziet er niemand meer mee. Daarom viel het meteen zo op toen vandaag een man met een Hitlersnor de stadsbus instapte. Het was een echte, de man wekte meteen een onbetrouwbare indruk. Daar stond tegenover dat het borsteltje al een beetje grijs kleurde. Dat compenseerde.
Natuurlijk was het maar gewoon een man met een snor in de bus, maar toch was het fascinerend. Hij stond daar nu wel rustig, die man, maar wie weet wat er ging gebeuren als zijn snor het weer eens in zijn bol kreeg.
Na een paar haltes stapte de snor uit. Auf wiedersehen, had ik kunnen zeggen, maar ik zei niks. Ik keek naar buiten, waar de regen het lelijke snorretje donker kleurde.
donderdag, januari 10, 2008
Je moet het toch samen doen
Vandaag had ik een sollicitatiegesprek. Eentje om het echie. The real thing. Om tien uur vanochtend begon voor mij het uur van de waarheid.
Dan denk je toch even aan Ruud ter Weijden. Die presenteerde vroeger zo traag als Geir Karlstad op de 500 meter Het Uur Van De Waarheid, een programma dat kijkers trakteerde op een spannende reconstructie van een ongeval. Dat had Ruud afgekeken van Rescue 911 (Hi, my name is William Shatner and this is Rescue 911), dat ook bijna-dood-ervaringen naspeelde.
Van deze programma’s heb ik twee dingen geleerd: in Amerika gebeurt een ongeluk altijd on a beautiful spring morning, en in Nederland duren ongelukken altijd precies een uur.
Goed, terug naar het gesprek. Ik wilde het niet verprutsen, dus ik had me gedegen voorbereid. Ik was er klaar voor. Mijn horloge trachtte nog roet in het eten te gooien door vanochtend stil te gaan staan, maar gelukkig ben ik niet bijgelovig (dat brengt alleen maar ongeluk), dus ik liet me er niet door van de wijs brengen.
Eenmaal onderweg bedacht ik me dat ik het beste kon overkomen als een ontspannen iemand. Dus toen de receptioniste mij vroeg of ik iets te drinken bliefde, bestelde ik meteen een biertje.
Tijdens het gesprek werd al gauw mijn mening gevraagd over internetten in de baas zijn tijd. Geduldig betoogde ik dat dit nu eenmaal een logisch en onontkoombaar fenomeen is, daarbij laverend langs de inzichten van diverse Oosterse wijsgeren. Immers, Hyves, Facebook, Twitter en YouTube vragen allemaal hun tijd, terwijl thuis Msn, Last.fm en de Wii wachten.
Ik had nu hun luisterend oor. Ik profiteerde ervan door het belang van vrije tijd te benadrukken. We leven in een prestatiemaatschappij. Een mens moet soms even onthaasten.
Al met al was het een prettig gesprek.
Tot besluit wilde men weten of ik nog vragen had. Zodoende hadden we het nog even over seks op de werkvloer. Je leest daar altijd van alles over, dus ik vroeg mij af hoe dat bij dit bedrijf geregeld was. Uiteindelijk zul je het toch samen moeten doen.
Enfin, ik zou nog wel van ze horen.
Dan denk je toch even aan Ruud ter Weijden. Die presenteerde vroeger zo traag als Geir Karlstad op de 500 meter Het Uur Van De Waarheid, een programma dat kijkers trakteerde op een spannende reconstructie van een ongeval. Dat had Ruud afgekeken van Rescue 911 (Hi, my name is William Shatner and this is Rescue 911), dat ook bijna-dood-ervaringen naspeelde.
Van deze programma’s heb ik twee dingen geleerd: in Amerika gebeurt een ongeluk altijd on a beautiful spring morning, en in Nederland duren ongelukken altijd precies een uur.
Goed, terug naar het gesprek. Ik wilde het niet verprutsen, dus ik had me gedegen voorbereid. Ik was er klaar voor. Mijn horloge trachtte nog roet in het eten te gooien door vanochtend stil te gaan staan, maar gelukkig ben ik niet bijgelovig (dat brengt alleen maar ongeluk), dus ik liet me er niet door van de wijs brengen.
Eenmaal onderweg bedacht ik me dat ik het beste kon overkomen als een ontspannen iemand. Dus toen de receptioniste mij vroeg of ik iets te drinken bliefde, bestelde ik meteen een biertje.
Tijdens het gesprek werd al gauw mijn mening gevraagd over internetten in de baas zijn tijd. Geduldig betoogde ik dat dit nu eenmaal een logisch en onontkoombaar fenomeen is, daarbij laverend langs de inzichten van diverse Oosterse wijsgeren. Immers, Hyves, Facebook, Twitter en YouTube vragen allemaal hun tijd, terwijl thuis Msn, Last.fm en de Wii wachten.
Ik had nu hun luisterend oor. Ik profiteerde ervan door het belang van vrije tijd te benadrukken. We leven in een prestatiemaatschappij. Een mens moet soms even onthaasten.
Al met al was het een prettig gesprek.
Tot besluit wilde men weten of ik nog vragen had. Zodoende hadden we het nog even over seks op de werkvloer. Je leest daar altijd van alles over, dus ik vroeg mij af hoe dat bij dit bedrijf geregeld was. Uiteindelijk zul je het toch samen moeten doen.
Enfin, ik zou nog wel van ze horen.
woensdag, januari 09, 2008
Hotze, Gurbe en Raila
Nova toonde gisteravond een Belgische reportage vanuit Kenia. Het ging over de ontstane situatie van chaos en geweld die al enkele weken voortduurt en die honderden het leven heeft gekost.
Een man werd geïnterviewd. Ik schatte hem midden dertig. Hem werd gevraagd wat er gedaan kan worden aan de haat tussen de verschillende stammen in het land. Op beheerste toon antwoordde hij dat er geen haat is tussen alle stammen. Nee, de woede van 42 stammen richt zich op de stam waartoe de president behoort, de Kikuyu’s.
De oplossing voor de ellende in Kenia is dan ook simpel, zo ging de man verder. Verdrijf de Kikuyu’s en alles wordt beter. What you want is to flush out the Kikuyu. De mannen en vrouwen om hem heen stemden al knikkend met zijn woorden in.
Tja. Op die manier komt er nooit een einde aan de ellende. Gelukkig wordt er hard gewerkt aan een oplossing, natuurlijk door een heuse export-Fries.
Je had altijd al import-Friezen, ‘Hollanders’ die Friesland gebruiken als slaapstad. Ze komen voor de rust, en blijven voor de ruimte. Maar sinds enige tijd heb je ook export-Friezen, Friezen die de wereld intrekken om – waar dat maar nodig is – orde op zaken te stellen.
Zo profiteert de hele wereld van het Friese vakwerk. Friezen zijn probleemoplossers van de bovenste plank. Neem het probleem van de alcoholvergiftiging: de familie Sonnema kwam op de proppen met een goeie berenburg, en zie, in Friesland bezat men zich al tijden zonder het loodje te leggen.
En dat is dan nog maar één voorbeeld!
Inmiddels brengen verspreid over de wereld diverse Friezen de boel op orde. In Amerika bijvoorbeeld, waar Harm van us Joke bij de Navo orde op zaken stelt. Zoals zoveel Friezen groeide Harm op met aaisykjen en de avonturen van de Kameleon. Dat zegt alles.
En in Kenia bevindt zich dus sinds enige tijd ook een export-Fries. Ik heb het natuurlijk over oppositieleider Raila Odinga, een nuchtere Fries uit ik geloof Rotsterhaule die zich niet van de wijs laat brengen door een mislukte oogst of twee.
Dat is een neger, zegt u? Klopt, maar zeker ook Fries, kijk maar naar de achternaam. Odinga, dat is wat je noemt oprjocht Frysk. Een echte stamboeknaam, één uit het rijtje Pebesma, Ferwerda, Bouma.
Mooi ook om te zien dat er tegenwoordig Friezen zijn die Raila heten. Odinga was altijd een achternaam voor boerenjongens die Gurbe, Hotze of Boele heetten. Daar brengt us Raila maar mooi verandering in. Een goede zaak.
Odinga zal hard aan het werk moeten om Kenia weer op de rails te krijgen. Een Elfstedentocht organiseren om zo het gevoel van nationale eenheid te bevorderen wordt lastig, liet hij al weten, maar de fierljepschans bij Nairobi moet in dat opzicht ook een steentje kunnen bijdragen.
Zoals us Raila altijd zegt: as it net kin sa it moat, dan moat it mar sa it kin.
Een man werd geïnterviewd. Ik schatte hem midden dertig. Hem werd gevraagd wat er gedaan kan worden aan de haat tussen de verschillende stammen in het land. Op beheerste toon antwoordde hij dat er geen haat is tussen alle stammen. Nee, de woede van 42 stammen richt zich op de stam waartoe de president behoort, de Kikuyu’s.
De oplossing voor de ellende in Kenia is dan ook simpel, zo ging de man verder. Verdrijf de Kikuyu’s en alles wordt beter. What you want is to flush out the Kikuyu. De mannen en vrouwen om hem heen stemden al knikkend met zijn woorden in.
Tja. Op die manier komt er nooit een einde aan de ellende. Gelukkig wordt er hard gewerkt aan een oplossing, natuurlijk door een heuse export-Fries.
Je had altijd al import-Friezen, ‘Hollanders’ die Friesland gebruiken als slaapstad. Ze komen voor de rust, en blijven voor de ruimte. Maar sinds enige tijd heb je ook export-Friezen, Friezen die de wereld intrekken om – waar dat maar nodig is – orde op zaken te stellen.
Zo profiteert de hele wereld van het Friese vakwerk. Friezen zijn probleemoplossers van de bovenste plank. Neem het probleem van de alcoholvergiftiging: de familie Sonnema kwam op de proppen met een goeie berenburg, en zie, in Friesland bezat men zich al tijden zonder het loodje te leggen.
En dat is dan nog maar één voorbeeld!
Inmiddels brengen verspreid over de wereld diverse Friezen de boel op orde. In Amerika bijvoorbeeld, waar Harm van us Joke bij de Navo orde op zaken stelt. Zoals zoveel Friezen groeide Harm op met aaisykjen en de avonturen van de Kameleon. Dat zegt alles.
En in Kenia bevindt zich dus sinds enige tijd ook een export-Fries. Ik heb het natuurlijk over oppositieleider Raila Odinga, een nuchtere Fries uit ik geloof Rotsterhaule die zich niet van de wijs laat brengen door een mislukte oogst of twee.
Dat is een neger, zegt u? Klopt, maar zeker ook Fries, kijk maar naar de achternaam. Odinga, dat is wat je noemt oprjocht Frysk. Een echte stamboeknaam, één uit het rijtje Pebesma, Ferwerda, Bouma.
Mooi ook om te zien dat er tegenwoordig Friezen zijn die Raila heten. Odinga was altijd een achternaam voor boerenjongens die Gurbe, Hotze of Boele heetten. Daar brengt us Raila maar mooi verandering in. Een goede zaak.
Odinga zal hard aan het werk moeten om Kenia weer op de rails te krijgen. Een Elfstedentocht organiseren om zo het gevoel van nationale eenheid te bevorderen wordt lastig, liet hij al weten, maar de fierljepschans bij Nairobi moet in dat opzicht ook een steentje kunnen bijdragen.
Zoals us Raila altijd zegt: as it net kin sa it moat, dan moat it mar sa it kin.
vrijdag, januari 04, 2008
De klap van een glimlach
Op het station van Utrecht bij de trap richting de stadsbussen zit de laatste tijd een vrouw. Ze brengt hele dagen door op dezelfde plaats, in gehurkte houding. Daarbij speelt ze accordeon en glimlacht naar de mensen die haar passeren.
Dat laatste maakt het allemaal erg vervelend.
De vrouw is een jaar of dertig. Vijfendertig hooguit. Ze draagt groezelige kleren. Van die gekleurde joggingbroeken en –truien die je in 1987 bij het Leger des Heils inleverde. Dik zijn de kleren in geen geval. De vrouw moet het steenkoud hebben.
De laatste tijd passeer ik de vrouw regelmatig. Altijd speelt ze een melancholiek deuntje. Niks herkenbaars. Geen Heb je even voor mij, geen Als de nacht verdwijnt, en al helemaal geen Alles kan een mens gelukkig maken.
Als ik de vrouw passeer heb ik eigenlijk altijd haast. Op het station is het guur en koud. Ik wil naar huis, daar is het gezellig en brandt de kachel. En boven alles: het is thuis.
Mensen zoals deze vrouw – bedelaars, daklozen, verslaafden – loop ik gewoonlijk zonder blikken of blozen voorbij. Vijf meter verder en ik ben ze vergeten. Zij mij ook, want ze merken niemand op. Ze zitten daar maar te zitten, hun ongeluk lijdzaam ondergaand.
En dat is dus het grote verschil tussen your average bedelaar en de vrouw met de accordeon. Zij glimlacht! Alsof ze weet dat het allemaal wel goed komt. Alsof ze daar niet dag in dag uit zit te verrekken met haar accordeon.
Een milde glimlach is het, maar hij komt hard aan. Ze maakt contact, en daardoor kun je haar niet meer negeren. Iedere keer als je de vrouw passeert, dringt ze je leven binnen. Het onderscheidt haar van haar collega’s. Het is, zeg maar, haar unique selling point.
Dat laatste maakt het allemaal erg vervelend.
De vrouw is een jaar of dertig. Vijfendertig hooguit. Ze draagt groezelige kleren. Van die gekleurde joggingbroeken en –truien die je in 1987 bij het Leger des Heils inleverde. Dik zijn de kleren in geen geval. De vrouw moet het steenkoud hebben.
De laatste tijd passeer ik de vrouw regelmatig. Altijd speelt ze een melancholiek deuntje. Niks herkenbaars. Geen Heb je even voor mij, geen Als de nacht verdwijnt, en al helemaal geen Alles kan een mens gelukkig maken.
Als ik de vrouw passeer heb ik eigenlijk altijd haast. Op het station is het guur en koud. Ik wil naar huis, daar is het gezellig en brandt de kachel. En boven alles: het is thuis.
Mensen zoals deze vrouw – bedelaars, daklozen, verslaafden – loop ik gewoonlijk zonder blikken of blozen voorbij. Vijf meter verder en ik ben ze vergeten. Zij mij ook, want ze merken niemand op. Ze zitten daar maar te zitten, hun ongeluk lijdzaam ondergaand.
En dat is dus het grote verschil tussen your average bedelaar en de vrouw met de accordeon. Zij glimlacht! Alsof ze weet dat het allemaal wel goed komt. Alsof ze daar niet dag in dag uit zit te verrekken met haar accordeon.
Een milde glimlach is het, maar hij komt hard aan. Ze maakt contact, en daardoor kun je haar niet meer negeren. Iedere keer als je de vrouw passeert, dringt ze je leven binnen. Het onderscheidt haar van haar collega’s. Het is, zeg maar, haar unique selling point.
De laatste uurtjes van het jaar
Het stappen tijdens de kerst mocht dan enigszins in het water zijn gevallen, er was altijd nog Oud en Nieuw om het goed te maken. Ach ja, die goeie ouwe Oud en Nieuw, altijd in voor een feestje.
In de aanloop ernaartoe denk ik altijd: kan me niks schelen. En ook: bouillon. Maar als het eenmaal oudejaarsmiddag is en de avond valt, dan begint het onherroepelijk te kriebelen en krijg ik zin om tot diep in het nieuwe jaar aan de toog te hangen.
Dit jaar kon het kriebelen echter achterwege blijven. Janne verkeerde in de greep van griep, dus dat werd niks. Bij Janne kriebelde er overigens wel van alles. Daar heb ik dropjes voor gehaald.
De laatste dag van het jaar ging ik snel op en neer naar Grou. In ruil voor een Libelle, appelflappen en een fles champagne bracht ik een Esta, een cake (jawel), een appeltaart (jazeker) en een collier. Topdeal.
Het werd al met al een andere jaarwisseling dan ik gewoon ben. Jarenlang verkocht ik op oudejaarsdag oliebollen voor de voetbalclub. Sutelje yn Warten. Je was zo een halve dag zoet met dat dorp, zodat er nooit lang op de nazit hoefde te worden gewacht. Vervolgens ging het vanuit de kantine richting Treemter, waarna je de laatste uurtjes van het jaar met een duffe kop op de bank doorbracht. En dan moest je weer aan de bak.
Nu kuierde ik zomaar door Grou op oudejaarsdag, op weg naar het station in plaats van de nazit. Een groepje jongens sjokte me voorbij. Ze wisten niet waar ze naartoe gingen. Wel dat ze onderweg zoveel mogelijk van het vuurwerk in hun schoudertassen gingen afsteken.
Terwijl ze het vuurwerk afstaken, knalde de verveling van hun gezichten. Ik vond het heel herkenbaar allemaal. Ik had vroeger ook ladingen vuurwerk. Dat moest allemaal op en dat was een heel karwei. Je werd er niet vrolijk van.
Even later zag ik vanuit de trein een stel oudere jongens op een veldje. Ze waren carbid aan het schieten. Uit een plastic tas visten ze blikken bier. Terwijl ik daar naar keek, maakte de trein vaart. In de weilanden graasden de koeien alsof het 1999 was.
In de aanloop ernaartoe denk ik altijd: kan me niks schelen. En ook: bouillon. Maar als het eenmaal oudejaarsmiddag is en de avond valt, dan begint het onherroepelijk te kriebelen en krijg ik zin om tot diep in het nieuwe jaar aan de toog te hangen.
Dit jaar kon het kriebelen echter achterwege blijven. Janne verkeerde in de greep van griep, dus dat werd niks. Bij Janne kriebelde er overigens wel van alles. Daar heb ik dropjes voor gehaald.
De laatste dag van het jaar ging ik snel op en neer naar Grou. In ruil voor een Libelle, appelflappen en een fles champagne bracht ik een Esta, een cake (jawel), een appeltaart (jazeker) en een collier. Topdeal.
Het werd al met al een andere jaarwisseling dan ik gewoon ben. Jarenlang verkocht ik op oudejaarsdag oliebollen voor de voetbalclub. Sutelje yn Warten. Je was zo een halve dag zoet met dat dorp, zodat er nooit lang op de nazit hoefde te worden gewacht. Vervolgens ging het vanuit de kantine richting Treemter, waarna je de laatste uurtjes van het jaar met een duffe kop op de bank doorbracht. En dan moest je weer aan de bak.
Nu kuierde ik zomaar door Grou op oudejaarsdag, op weg naar het station in plaats van de nazit. Een groepje jongens sjokte me voorbij. Ze wisten niet waar ze naartoe gingen. Wel dat ze onderweg zoveel mogelijk van het vuurwerk in hun schoudertassen gingen afsteken.
Terwijl ze het vuurwerk afstaken, knalde de verveling van hun gezichten. Ik vond het heel herkenbaar allemaal. Ik had vroeger ook ladingen vuurwerk. Dat moest allemaal op en dat was een heel karwei. Je werd er niet vrolijk van.
Even later zag ik vanuit de trein een stel oudere jongens op een veldje. Ze waren carbid aan het schieten. Uit een plastic tas visten ze blikken bier. Terwijl ik daar naar keek, maakte de trein vaart. In de weilanden graasden de koeien alsof het 1999 was.
Abonneren op:
Posts (Atom)